-
scheidbaar werkwoord [ grammaticale-term ]
= separabel verbum Werkwoord dat uit twee delen bestaat. Voorbeelden:- opbellen
- afwassen
- aankomen
-
schepen [ zelfstandig-naamwoord ]
échevin - council member de schepen- de schepenen zelfstandig naamwoord De schepen van sport gaf een toespraak bij de opening van het nieuwe tennisplein. -
schommelen
fluctuer, se balancer | swing werkwoord Heen en weer of op en neer gaan. De boot schommelde op de woeste zee. -
schoonouder [ zelfstandig-naamwoord ]
beau-parent - parent-in-law de schoonouder - de schoonouders zelfstandig naamwoord Mijn schoonouders komen vanavond op bezoek. -
schrappen [ werkwoord ]
barrer- strike schrappen - schrapte - geschrapt werkwoord Ik heb enkele zinnen in je tekst geschrapt. -
schuld [ het-woorden, zelfstandig-naamwoord ]
dettes - debt de schulden zelfstandig naamwoord Het bedrijf heeft geen grote schulden. -
sinds
depuis - since sinds voorzetsel Sinds vorig jaar telefoneer ik elke dag met mijn opa. -
skelet [ zelfstandig-naamwoord ]
skeleton - squelette zelfstandig naamwoord Er liggen griezelige skeletten in de grafkelder. -
slagen [ werkwoord ]
réussir - succeed slagen - slaagde - geslaagd werkwoord Ik ben er eindelijk in geslaagd mijn rijbewijs te halen. -
sneeuw [ zelfstandig-naamwoord ]
neige| snow zelfstandig naamwoord soort neerslag van ijskristallen Er ligt sneeuw, we kunnen een sneeuwman maken. -
sneeuwen [ werkwoord ]
neiger | to snow werkwoord Vallen van sneeuw. Het sneeuwt, alles ziet er wit uit buiten. -
spinnenweb [ zelfstandig-naamwoord ]
toile d'araignée - spider web zelfstandig naamwoord Je moet dringend je kamer opruimen, er hangen zelfs spinnenwebben aan de ramen. -
splitsen [ werkwoord ]
diviser - split splitsen - splitste - gesplitst werkwoord Zullen we de rekening in twee splitsen? -
stemmen [ werkwoord ]
voter | to vote werkwoord officieel verkiezen van iets. Ik heb gestemd voor pizza in de cafetaria. -
sterven [ werkwoord ]
mourir - die sterven - stierf- gestorven werkwoord Mijn opa stierf toen hij bijna 100 jaar oud was. -
stijgen [ werkwoord ]
augmenter – increase stijgen – steeg – gestegen werkwoord De waarde van mijn aandelen is flink gestegen. -
stoer [ bijvoeglijk-naamwoord ]
costaud - tough stoer - stoere bijvoeglijk naamwoord Semir is een stoere grote broer. -
storm [ zelfstandig-naamwoord ]
tempête | storm zelfstandig naamwoord zeer hevige wind. Door de storm is de boom omgewaaid. -
studentenresidentie [ zelfstandig-naamwoord ]
cité universitaire | student residence zelfstandig naamwoord Een verblijfplaats voor studenten in de stad waar ze studeren. Zij woont in een studentenresidentie. -
studentenvereniging [ zelfstandig-naamwoord ]
association d'élèves | student association zelfstandig naamwoord Een groep studenten die samen samen komen en activiteiten organiseren. Elke week ga ik naar een activiteit van de studentenvereniging. -
studeren
étudier | study studeer - studeerde - gestudeerd werkwoord Informatie verwerken en kennis opdoen voor een bepaalde opleiding De winnaar van de quiz studeerde geneeskunde aan de universiteit. De scholier moest veel studeren voor de toets wiskunde.