-
peiling [ het-woorden, zelfstandig-naamwoord ]
sondage - poll het voetspoor- de voetsporen. zelfstandig naamwoord Via een peiling wil de organisatie de tevredenheid van de klanten meten. -
pensioen
retraite| retirement zelfstandig naamwoord Wanneer men stopt met werken, meestal wegens ouderdom Onze leerkracht moest op pensioen gaan toen hij 67 werd. -
pittig [ bijvoeglijk-naamwoord ]
letterlijk: épicé - spicy figuurlijk: difficile - tough pittig- pittige bijvoeglijk naamwoord Het is een pittige fietstocht, van meer dan 10 kilometer lang. -
plechtigheid [ zelfstandig-naamwoord ]
cérémonie - ceremony de plechtigheid - de plechtigheden zelfstandig naamwoord Het was een mooie en serene plechtigheid. -
poging [ zelfstandig-naamwoord ]
essai - attempt de poging - de pogingen zelfstandig naamwoord Na enkele pogingen was hij geslaagd voor zijn rij-examen. -
poging
tentative | attempt zelfstandig naamwoord iets proberen Hij deed een poging om de race te winnen, maar hij was niet snel genoeg. -
poging Kopiëren
tentative | attempt zelfstandig naamwoord iets proberen Hij deed een poging om de race te winnen, maar hij was niet snel genoeg. -
politicus
politicien | politician zelfstandig naamwoord Een persoon die een functie in de politiek beoefent De politicus gaf een toespraak in het Parlement. -
pompoen [ zelfstandig-naamwoord ]
citrouille | pumpkin zelfstandig naamwoord oranje herfstgroente Met pompoen kan je lekkere soep maken. -
praktisch
pratique | practical bijvoeglijk naamwoord bruikbaar, doelmatig Het gebruik van mes en vork is tijdens de maaltijd erg praktisch. -
presenteren
présenter | present presenteer - presenteerde - gepresenteerd werkwoord Voorstellen, uitgebreid laten zien Het bedrijf presenteerdehun nieuwe baas. Ik moest in de klas mijn spreekbeurt presenteren. -
prinses
princesse | princess zelfstandig naamwoord De dochter van een vorst Het Belgisch koningshuis heeft nu twee prinsessen. -
producent
producteur | producer zelfstandig naamwoord Een maker van producten, bijvoorbeeld een bedrijf. Wegens een groot tekort aan cacao konden veel producenten van chocolade niets maken. -
profiteren
profiter | benefit profiteer - profiteerde - geprofiteerd werkwoord Ergens voordeel uit halen, nuttig gebruik maken van iets De wandelaars profiteerden van het goede weer tijdens de lange tocht.