-
uitbater [ zelfstandig-naamwoord ]
exploitant – manager de uitbater - de uitbaters zelfstandig naamwoord De uitbater van dit hotel is een heel vriendelijke man. -
uitbraak [ zelfstandig-naamwoord ]
épidémie - outbreak de uitbraak - de uitbraken zelfstandig naamwoord Door de uitbraak van de epidemie werden duizenden mensen ziek. -
uitdaging [ zelfstandig-naamwoord ]
défi - challenge de uitdaging - de uitdagingen zelfstandig naamwoord Het is een grote uitdaging om gezond te eten en te drinken. -
uitgeholde pompoenen [ zelfstandig-naamwoord ]
citrouilles évidées - hollowed-out pumpkins zelfstandig naamwoord Ik heb enkele uitgeholde pompoenen klaar voor Halloween. -
uitputting [ zelfstandig-naamwoord ]
exhaustion – épuisement de uitputting zelfstandig naamwoord Ik ben de uitputting nabij, na de wandeling van 40 kilometer.