-
uitblinken [ scheidbaar-werkwoord-lijst-nederlands, werkwoord ]
exceller - stand out → uitblinken - blonk uit - uitgeblonken scheidbaar werkwoord Mijn zus blinkt uit in het leren van vreemde talen. -
uitgeven [ scheidbaar-werkwoord-lijst-nederlands, werkwoord ]
dépenser - spend uitgeven - gaf uit - uitgegeven scheidbaar werkwoord Ik heb veel geld uitgegeven tijdens mijn reis naar Griekenland. -
uitkijken [ scheidbaar-werkwoord-lijst-nederlands, werkwoord ]
s'attendre à - look forward to uitkijken naar - keek uit naar - uitgekeken naar werkwoord We kijken al uit naar het feest. -
uitschakelen [ scheidbaar-werkwoord-lijst-nederlands, werkwoord ]
éliminer - eliminate uitschakelen - schakelde uit- uitgeschakeld werkwoord We schakelden de tegenstander makkelijk uit met twee doelpunten. -
uitvoeren [ scheidbaar-werkwoord-lijst-nederlands, werkwoord ]
exécuter - carry out uitvoeren - voerde uit- uitgevoerd werkwoord De firma voerde alles uit zoals we vroegen.