Er bestaan in het Nederlands enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Enkelvoudige zinnen
Enkelvoudige zinnen hebben één vervoegd werkwoord:
- Susan gaat naar huis.
Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen hebben meer dan één vervoegd werkwoord en zijn samengesteld uit meer dan één zin:
- Ik ga slapen, want ik ben moe.
- Ik weet zeker dat het morgen mooi weer wordt.
Er zijn 2 soorten samengestelde zinnen:
- nevenschikkende en
- onderschikkende.
Nevenschikkende
In nevenschikkende zinnen worden deze voegwoorden gebruikt:
- en,
- of,
- maar,
- want,
- dus.
In nevenschikkende zinnen hebben we twee (of meer) volwaardige zinnen. We kunnen ze dus naast elkaar gebruiken: Ik ga slapen. Ik ben moe.
Onderschikkende
In onderschikkende zinnen daarentegen hebben we veel meer voegwoorden:
- dat,
- omdat,
- hoewel,
- tot,
- wanneer,
- als,
- indien,
- zoals,
- of,
- zodat,
- terwijl,
- toen,
- nadat
- …
Woordvolgorde
In onderschikkende zinnen hebben we een hoofdzin en een bijzin. In dit soort zinnen springt het werkwoord van de bijzin naar achteraan in de zin.
- Ik weet zeker. = de hoofdzin.
- Het wordt morgen mooi weer. = de bijzin.
Door het voegwoord ‘dat’ springt het werkwoord ‘wordt’ achteraan in de zin:
… dat het morgen mooi weer wordt.
Ik weet zeker dat het morgen mooi weer wordt.
In de taaltrainer illustreren we de samengestelde zinnen in het verhaal ‘David krijgt een hond’. David krijgt een hond omdat hij een goed rapport heeft. Je krijgt een toets met score en feedback.