Toen ik vertrok, regende het.
Als ik moe ben, wil ik slapen.
Toen ik klein was, speelde ik met de poppen.
-> “Toen” is een conjunctie van tijd: om een bepaald ogenblik aan te duiden.
Onthoud: na ‘toen’ moet je altijd het imperfectum gebruiken.
Als het goed weer was, speelde ik in de tuin.
-> “Als” is een conjunctie van conditie: om een voorwaarde te beschrijven.
Wanneer heb je vakantie ?
-> “Wanneer” is een vraagwoord om naar de tijd te vragen.