als of dan?
- Ik ben even groot … mijn zus.
- Ik ben groter … mijn broer.
- Ik … kerstmis met mijn familie.
- Leonie … Pasen met haar opa.
- We gaan de hele nacht ….
Wil je nog meer woordenschat, grammatica en oefeningen? In de ZiN Taaltrainer illustreren we de dagelijkse grammatica en woordenschat Nederlands via korte luisterverhalen en dialogen. Je krijgt veel oefeningen en toetsen met score en feedback. Voor 1 jaar toegang tot het materiaal betaal je 49 euro.
Als
Vergelijk je twee dingen en zijn ze gelijk? Dan gebruik je “als”.
- Tim is even oud als ik.
- Mijn broer kijkt evenveel tv als ik.
Dan
Vergelijk je twee dingen en zijn ze niet gelijk? Dan gebruik je “dan”.
- John is ouder dan ik.
- Mijn zus kijkt meer tv dan ik.
Het wordt dus:
Ik ben even groot als mijn zus.
Ik ben groter dan mijn broer.