- om … te +infinitief
- Hij gaat naar zijn kamer om TV te kijken.
- Hij gaat naar zijn kamer om TV te kijken.
- proberen … te +infinitief
- Ik probeer altijd met de trein naar het werk te gaan.
- Ik probeer altijd met de trein naar het werk te gaan.
- verboden … te +infinitief
- Het is verboden sigaretten te roken in de kamers.
- Het is verboden sigaretten te roken in de kamers.
- vergeten … te + infinitief
- Hij vergeet de deur te sluiten.
- Hij vergeet de deur te sluiten.
- niet hoeven … te + infinitief
- Hij hoeft niet veel te betalen.
- Hij hoeft niet veel te betalen.
- beslissen … te + infinitief
- We hebben beslist om heel vroeg te vertrekken.
- We hebben beslist om heel vroeg te vertrekken.
- weigeren … te + infinitief
- Hij weigert bier te drinken.
- blijken .. te + infinitief
- Hij blijkt de slimste van de klas te zijn.
- Hij blijkt de slimste van de klas te zijn.
- in plaats van … te +infinitief
Je zou beter gaan slapen in plaats van naar tv te kijken.