normaal
Normaal begint de zin met het subject, daarna volgt het verbum en andere delen van de zin:
- De trein vertrekt om 17u ’s avonds in Zürich.
- Amina loopt elke dag 10 kilometer.
inversie
Om plaats, tijd of iets anders te benadrukken, begint de zin met dit zinsdeel. Daarna passen we inversie toe:
- In Zürich vertrekt de trein om 17u ’s avonds.
- Elke dag loopt Amina 10 kilometer.