Mijn jas hangt aan de kapstok, ik zit op mijn stoel, op mijn bureau ligt een boek en er staat ook een bureaulamp op.
De positiewerkwoorden zijn werkwoorden die uitdrukken in welke positie een voorwerp of persoon zich bevindt.
Positiewerkwoorden en voorbeelden
- ‘hangen’ betekent: aan de bovenkant vastgemaakt zijn
- Mijn jas hangt aan de kapstok.
- Er hangt een lamp aan het plafond.
- Er hangt een bord met ‘Gooi hier je piepschuim in.’
- ‘liggen’ betekent: op het (langste) vlak uitgestrekt zijn
- Op de tafel ligt een mooi tafelkleed.
- Mijn boek ligt op mijn bureau.
- In de container voor klein gevaarlijk afval liggen verschillende batterijen en autoaccu’s.
- ‘staan’ betekent: rechtop zijn
- Er staan verschillende containers in het park.
- Op pagina 40 staat een fout!
- De kinderen staan klaar om te vertrekken.
- ‘ zitten’ betekent: op je zitvlak rusten; zich ergens (onzichtbaar) bevinden
- James zit op de eerste rij.
- Mijn geld zit in mijn portefeuille.
- Er zit een gat in je mouw!
Actieve vorm
Enkele positiewerkwoorden hebben ook een actieve vorm en/of betekenis:
- hangen→ hangen: Ik hang mijn jas aan de kapstok.
- liggen → leggen: Ik leg mijn pen op de tafel.
- zitten → zetten / steken / stoppen:
- Ik zet de baby in de stoel.
- Ik steek mijn geld in mijn portefeuille.
- Ik stop de boeken in mijn boekentas.
Merk op: voor personen/dieren én voor dingen
Zitten
Voor persoon
Iemand rust op een zitvlak:
Hij zit op zijn stoel.
Voor voorwerp
Iets bevindt zich in iets anders:
De portefeuille zit in zijn broekzak.
Liggen
Voor persoon
Iemand bevindt zich in horizontale positie:
Hij ligt in zijn bed.
Voor voorwerp
Iets bevindt zich in horizontale positie:
Het boek ligt op de tafel.
Staan
Voor persoon
Iemand bevindt zich in verticale positie:
De juffrouw staat voor het bord.
Voor voorwerp
Iets staat in verticale positie:
Het boek staat in de kast.
Hangen
Voor persoon
Iemand hangt ergens aan of wordt ondersteund.
Hij hangt aan de klimmuur.
Voor voorwerp
Iets hangt ergens aan.
De jas hangt aan de kapstok.
In de taaltrainer gaat het over de positiewerkwoorden in de oefening ‘afval en recycleren’. Je krijgt oefeningen en een toets met feedback. Zo kan je zelf controleren of je alles goed begrepen hebt.