Als je twee zinnen met elkaar verbindt met de woorden en-of-want-maar, dan blijven de twee zinnen hoofdzinnen. Daarom verandert er niets aan de woordvolgorde in de zinnen.
EN
De koeien lopen in de wei. Ze eten gras.
De koeien lopen in de wei en ze eten gras.
OF
De koeien lopen in de wei. Ze staan in de stal.
De koeien lopen in de wei of ze staan in de stal.
WANT
De koeien staan in de stal. Het is heel koud.
De koeien staan in de stal want het is heel koud.
MAAR
De koeien lopen nu in de wei. Ze stonden gisteren in de stal.
De koeien lopen in de wei maar ze stonden gisteren in de stal.