Ik wil nu naar huis gaan, want ik moet nog veel studeren.
Dat is een zin met modale hulpwerkwoorden. Ze staan altijd bij een ander werkwoord.
- kunnen;
- zullen;
- willen;
- moeten;
- mogen;
- hoeven.
Gebruik
- Een wens of doel beschrijven → willen + infinitief
- Ik wil een nieuwe jas kopen.
- Capaciteiten beschrijven → kunnen + infinitief
- Ik kan een dure auto kopen, want ik verdien veel geld.
- Verplichting, externe druk te beschrijven → moeten + infinitief
- Ik moet vanavond studeren, want ik heb morgen een examen.
- Toestemming, permissie beschrijven → mogen + infinitief
- Ik mag de straat oversteken, want het is groen.
- Een voornemen, belofte uitdrukken → zullen + infinitief
- Ik zal mijn kamer opruimen.
- Een voorspelling doen → zullen + infinitief (= futurum)
- Het zal morgen heel koud zijn.
- Verplichting, maar verzachtend → niet hoeven + infinitief. Altijd negatief geformuleerd.
- Ik hoef niet naar de winkel vandaag. (betekent: het is niet nodig.)
- Verplichting, maar beperkend → hoeven + infinitief
- Hij hoeft maar te lachen en ze bezwijkt al.
Vervoeging
kunnen | zullen | willen | moeten | hoeven** | mogen | |
---|---|---|---|---|---|---|
ik | kan | zal | wil | moet | hoef | mag |
jij/u | kan/kunt* | zal/zult* | wil/wilt | moet | hoeft | mag |
hij | kan | zal | wil | moet | hoeft | mag |
wij | kunnen | zullen | willen | moeten | hoeven | mogen |
jullie | kunnen | zullen | willen | moeten | hoeven | mogen |
zij | kunnen | zullen | willen | moeten | hoeven | mogen |
* Twee werkwoorden (‘kunnen’ en ‘zullen’) hebben ook een formele vorm in de tweede persoon enkelvoud.
In de ZiN Taaltrainer illustreren we de modale werkwoorden het verhaal ‘Anna wil een pakje versturen’. Je krijgt in de trainer ook een toets met score en feedback. Zo kan je zelf controleren of je alles goed begrepen hebt. Je leert en traint ook heel wat andere grammaticatopics.