Met een DE-woord -> DIE
De fiets staat in de garage.
De fiets is van mij.
De fiets die in de garage staat, is van mij.
Met een HET-woord -> DAT
Het boek ligt op de tafel.
Het boek is van mij.
Het boek dat op de tafel ligt, is van mij.
Door de site te blijven gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie
Deze site is standaard ingesteld op 'cookies toestaan", om je de beste mogelijke blader ervaring te geven. Als je deze site blijft gebruiken zonder je cookie instellingen te wijzigen, of als je klikt op "Accepteren" hieronder, dan geef je toestemming voor het gebruik van Cookies.