Oeps, foutje. In onze laatste nieuwsbrief linkten we naar deze pagina in plaats van naar grammatica en oefening over het bijwoord.
- Ik denk veel aan mijn broer
- Ik werk aan een project
- Ik neem deel aan een wedstrijd.
Werkwoorden me een vast voorzetsel schrijven we altijd met dat bepaalde voorzetsel. Soms zijn er ook meerdere voorzetsels bij een bepaald werkwoord mogelijk; dat hangt af van de betekenis van het werkwoord.
In de ZiN Taaltrainer illustreren we de werkwoorden met vast voorzetsel in de les ‘Een zonnige dag op het plein’. De koetsen wachten op de toeristen en de gids geeft uitleg aan zijn klanten.
Je krijgt ook een toets met score en feedback. Zo kan je zelf controleren of je alles goed begrepen hebt. Je leert en traint ook heel wat andere grammaticatopics.
Ziehier een lijst met veelgebruikte werkwoorden met een vast voorzetsel en een voorbeeldzin. Onder de lijst: een oefening met vaste voorzetsels.
Verbum met prepositie | Voorbeeldzin |
---|---|
zich aanpassen aan | Omar past zich gemakkelijk aan in de groep. |
behoefte hebben aan | Iedereen heeft behoefte aan vriendschap. |
deelnemen aan | Neemt Sylvie deel aan de quiz? |
denken aan / om / over | Denk aan wat we afgesproken hebben! / Denk om de buren, maak geen lawaai! / Kitty denkt na over een eventuele scheiding. |
sterven aan / van | Mijn opa is gestorven aan kanker / van ouderdom. |
twijfelen aan | Marcus twijfelt niet aan je eerlijkheid. |
verslaafd zijn aan | Daniel is echt verslaafd aan cola. |
werken aan | De auteur werkt aan een nieuw boek. |
horen bij | Die kleine jongen hoort bij de groep. |
passen bij | Mijn blauwe handtas past goed bij mijn jurk. |
geïnteresseerd zijn in / interesse hebben in | Timo is geïnteresseerd in / heeft interesse in de paardensport. |
geloven in | Geloof jij in een leven na de dood? |
plezier hebben in | Alexis heeft plezier in kanovaren. |
slagen in | Alfred is geslaagd in zijn carrière. |
zich specialiseren in | Wij willen ons specialiseren in Nederlands. |
zich vergissen in | Tina heeft zich vergist in die man. |
zin hebben in | Heb je zin in een ijsje? |
akkoord gaan met | Ik ga akkoord met zijn plan. |
beginnen met | De leerlingen beginnen met goede moed aan hun studie. |
bevriend zijn met | Lili is niet meer bevriend met Emily. |
klaar zijn met | Ben je bijna klaar met je huiswerk? |
blij zijn met | Rita is heel blij met haar nieuwe auto. |
ervaring hebben met | Heeft Erik ervaring met honden? |
gelukkig zijn met | Agneski is gelukkig met haar nieuwe huis. |
iemand feliciteren met | Ik wil je graag feliciteren met je diamanten huwelijk. |
meedoen met | Doe je mee met het sporttoernooi? |
rekening houden met | Probeer altijd rekening te houden met de anderen! |
spreken met | Morgen moet ik spreken met de directeur. |
informeren naar | Franceska informeert naar een nieuwe job. |
kijken naar | Iedereen kijkt naar dat populaire tv-programma. |
luisteren naar | Luister je op zondagmiddag naar het sportnieuws op de radio? |
telefoneren naar | Wim telefoneert naar zijn schoonmoeder. |
verlangen naar | Mijn baas is moe; hij verlangt naar vakantie. |
zoeken naar | Naar die vermiste jongen wordt al maanden gezocht! |
geven om | Goede buren geven veel om elkaar. |
lachen om | Ik lach telkens weer om die flauwe grap. |
verdriet hebben om | Mijn opa heeft veel verdriet om het overlijden van oma. |
antwoorden op | Antwoordt u meteen op zijn mail, alstublieft? |
boos zijn op | De leraar is boos op de leraar omdat hij niet gestudeerd heeft. |
een beroep doen op | Als de kraan lekt, doe ik een beroep op de loodgieter. |
hopen op | Hoop je op beter weer in Spanje? |
zich abonneren op | Francisco abonneert zich op een sportmagazine. |
invloed hebben op | Het weer heeft vaak invloed op ons humeur. |
letten op | Let op de weg en gsm niet tijdens het rijden! |
lijken op | Mijn dochter lijkt helemaal niet op mij. |
recht hebben op | Iedereen heeft recht op een vrije mening. |
rekenen op | Op die man kun je altijd rekenen. |
trots zijn op | Elke goede leraar is trots op zijn klas. |
verliefd zijn op | Ons buurmeisje is verliefd op mijn broer. |
wachten op | Ik wacht al een uur op de dokter! |
beslissen over | De burgemeester beslist over de organisatie van het concert. |
klagen over | De peuter klaagt over tandpijn. |
nadenken over | Denk maar eens na over zijn voorstel! |
spreken over | In de les spreekt de leraar over de Tweede Wereldoorlog. |
tevreden zijn met / over | Manuel is tevreden met het resultaat. De coach is tevreden over Issa. |
zich beperken tot | De president beperkt zich tot het bezoeken van enkele provincies. |
bereid zijn tot | Ben je bereid tot een compromis? |
in staat zijn tot | David is tot veel in staat als hij maar wil. |
protesteren tegen | Een massa mensen protesteerde tegen de nieuwe wetten. |
zich verzekeren tegen | Heb je je verzekerd tegen inbraak, Jerome? |
vriendelijk zijn tegen | Ik probeer altijd vriendelijk te zijn tegen de politie. |
bestaan uit | Zijn cadeau bestaat uit 2 cd’s en een drietal boeken. |
afhangen van | Als het van mij afhangt, kunnen we morgen fietsen. |
bang zijn van/voor | Rik is bang van/voor honden. |
dromen van | Ik droom van een reis naar New York. |
gebruikmaken van | Voor zijn les maakt de leraar gebruik van een powerpoint. |
houden van | Kinderen houden veel van hun ouders, en omgekeerd. |
op de hoogte zijn van | Ben je op de hoogte van de nieuwe instructies? |
overtuigen van | Jonas heeft mij overtuigd van zijn tekentalent. |
spijt hebben van | Heb je spijt van wat je gedaan hebt, Christian? |
zeker zijn van | In België kun je nooit zeker zijn van het weer. |
belangstelling hebben voor | Timo heeft veel belangstelling voor klassieke muziek. |
(be)danken voor | Vergeet hem niet te (be)danken voor het mooie geschenk! |
geschikt zijn voor | Nathalie is helemaal niet geschikt voor die job. |
gevoelig zijn voor | Mijn moeder is gevoelig voor gruwelijke beelden op tv. |
zich interesseren voor | Andres interesseert zich enorm voor voetbal. |
kiezen voor | Magda kiest voor Achmed in de plaats van Abdel. |
slagen voor | Ben je geslaagd voor je rijexamen? Proficiat! |
studeren voor | Ben studeert voor automecanicien. |
verantwoordelijk zijn voor | Ben jij verantwoordelijk voor de opvoeding van dat kind? |
zich verontschuldigen voor | De directeur verontschuldigt zich voor zijn afwezigheid. |
vrezen voor | De sportman vreest voor een langdurige immobiliteit. |
waarschuwen voor | Ik waarschuw je voor die man; hij deugt niet. |
zorgen voor | Nina zorgt al tien jaar alleen voor haar kinderen. |