Om iets te beschrijven dat aan de gang is, kan je de structuur “aan het + infinitief” gebruiken. Vóór “aan het” gebruik je een vorm van het verbum “zijn”.
Wat zijn jullie aan het doen?
Wij zijn tv aan het kijken.
Wat ben je aan het doen?
Ik ben aan het eten.
Met het presens
De infinitief volgt meteen na “aan het”. Tussen “aan het” en “infinitief” staat dus niets.
Hij is nog aan het ∅ eten.
Hij is zijn boterham nog aan het ∅ eten.
Met het imperfectum
Je kan de structuur ook gebruiken voor een actie die in het verleden plaatsvond. Dan gebruik je uiteraard het imperfectum van het verbum “zijn”.
Wat was je aan het doen?
Ik was aan het eten.
Wat waren jullie aan het doen?
Wij waren tv aan het kijken.