Ga je zo naar school?
Ik ben er om 6 uur, zoals afgesproken.
ZO
Het woordje ‘zo’ gebruik je:
– als synoniem van ‘op die manier’.
| Zo mag je de schaar niet vasthouden. (=Op die manier mag je de schaar niet vasthouden.) | |
| Ik kan zo niet leven. (=Ik kan op die manier niet leven.) |
– gevolgd door een bijwoord; ‘zo’ versterkt het bijwoord en betekent dan ‘erg’ .
| De kinderen zijn vandaag zo lief geweest. (=De kinderen zijn vandaag erg lief geweest.) | |
| Van zwemmen word ik zo moe. (=Van zwemmen word ik erg moe.) |
ZOALS
‘Zoals’ gebruik je:
– bij vergelijkingen
| Hij is beleefd, zoals altijd. | |
| Zij is heel groot, zoals haar vader. |
– aan het begin van een bijzin
| Zoals de weerman voorspelde, scheen de zon de hele dag. | |
| Het is niet gegaan zoals jullie denken. |
– in combinatie met een participium
| We komen, zoals afgesproken, om 15 u samen. | |
| Zoals beloofd, stuur ik u de nodige documenten. |
– om voorbeelden in te leiden
| Ik eet graag pasta, zoals lasagne en spaghetti. | |
| Ik heb veel interessante vakken, zoals geschiedenis en economie. |
ZO … ALS…
‘zo…als…’ gebruik je om een vergelijking te maken die vertrekt van een adverbium. Het adverbium staat direct achter ‘zo’.
| Mijn kleinzoon is zo koppig als een ezel. | |
| Die rugzak is zo oud als de straat. |
