Moet je “in” of “binnen” zeggen in de volgende zinnen?
- De hond zit al de hele dag …
- Nu zit de hond … de tuin.
- De auto staat ….
- De auto staat … de garage.
Lees eerst de uitleg. Onderaan de pagina staat de oplossing.
Wil je nog meer woordenschat, grammatica en oefeningen? In de ZiN Taaltrainer illustreren we de dagelijkse grammatica en woordenschat Nederlands via korte luisterverhalen en dialogen. Je krijgt veel oefeningen en toetsen met score en feedback. Voor 1 jaar toegang tot het materiaal betaal je 49 euro.
IN
‘In’ is een prepositie. Wanneer je een plaats wil aanduiden, moet je ‘in’ combineren met andere woorden.
- De zonnecrème zit in mijn rugzak.
- De besprekingen gaan door in het nieuwe gebouw.
BINNEN
‘Binnen’ is een bijwoord. Het betekent “in een gebouw”. Dus niet buiten in openlucht.
Je hebt geen andere woorden nodig om de plaats aan te duiden.
- Binnen mag er niet gerookt worden.
- Het is koud. We gaan snel naar binnen.
Het wordt dus:
- De hond zit al de hele dag binnen.
- Nu zit de hond in de tuin.
- De auto staat binnen
- De auto staat in de garage.