De infinitief
- werken
- stappen
- horen
- slapen
De hoofdtijden
De ott (= onvoltooid tegenwoordige tijd, presens)
- Ik werk in Brussel.
- Jij stapt naar huis.
- Hij hoort de hond.
- Wij slapen hele dag.
- Jullie reizen naar Thailand.
- Zij verhuizen naar Griekenland.
De ovt (= onvoltooid verleden tijd, imperfectum)
- Ik werkte in Brussel.
- Jij stapte naar huis.
- Zij hoorde de hond.
- Wij sliepen de hele dag.
- Jullie reisden naar Thailand.
- Zij verhuisden naar Griekenland
De vtt (= voltooid tegenwoordige tijd, perfectum)
- Ik heb in Brussel gewerkt.
- Jij bent naar huis gestapt.
- U heeft de hond gehoord.
- Wij hebben de hele dag geslapen.
- Jullie zijn naar Thailand gereisd
- Zij zijn naar Griekenland verhuisd.